Van Zeeziel en Waterbenen
Van Zeeziel en Waterbenen
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Al enkele jaren nu bezoek ik de Noordzeekust op het einde van het jaar rond mijn verjaardag. Eén van de weinige uitstappen zonder kinderen. Sinds mijn laatste verjaardag vorig jaar, voelde ik de nood en de vraag om me tijdens het komende jaar sterker te verbinden, door in de eerste plaats vaker fysiek aan de kust te zijn. Van waar of wie de vraag juist kwam, kon ik moeilijk pakken, maar duidelijk was dat Ziel blij van het antwoord werd.
Dus trok ik meerdere keren naar de kust verspreid over het voorjaar, soms voor een dag, soms voor enkele dagen. Daar ik zo’n lange autoritten niet zie zitten, betekent een tripje naar de kust steeds zo’n 4 à 5 uur openbaar vervoer en een trip heen en weer naar het station met de wagen. Enige overgave kwam er dus wel bij kijken.
Ik kon voelen hoe ik er meer en meer thuis kwam, makkelijker en makkelijker in de zee-energie sprong, hoe ze meer en meer eigen werd. Ook de goden toonden zich er meer uitgesproken. Een proces dat ik ken van andere Plekken waarmee ik me fysiek verbind. Het gaf me echter nog geen duidelijkheid over het waarom van dit alles.
Zoals elke zomer was er eind augustus een week aan Zee met de familie gepland en die liep nu op zijn einde. Anders dan voorgaande jaren wilden er betrekkelijk weinig rituele voorwerpen mee en liet er zich op voorhand weinig ritueel werk voelen. Ik voelde de eerste dagen ook weinig uitnodiging om mijn vaste stekken te bezoeken of om ritueel werk te doen. Ik begreep al gauw dat het de bedoeling was dat ik mezelf overgaf aan de energie van de Plek. Dit jaar draaide duidelijk om eigen stukken en eigen healing.
Ik bezocht ’s ochtends uiteraard het Water met als enig intentie om het te eren, ik bracht Braam naar het water. Overdag ging ik met de dochters in de Zee, dreef in het grote Stil en speelde met de golven, worstelde tegen de stroming. ’s Avonds opnieuw naar het Water voor ik voor de dag naar binnen ging. Verder bleef het stil.
Tegen het einde van de week voelde ik op de meest gure ochtend de vraag om naar een gekende zeehondenplek te wandelen, over het strand. Dus daar ging ik dan, tegen de wind in, in de regen, af en toe gegeseld door het scherpe opvliegende zand en met een gevulde drumtas, in mijn “zeekleed”. Dat kleed kwam enkele jaren geleden bij mij en heeft de kleur van de zee en “mag” ook enkel daar gedragen worden…
Dus ik bokste tegen weer en wind op en liep het hele eind over het strand, eigenlijk al wetend dat de kans dat ik zeehonden ging zien op mijn bestemming met dit weer nagenoeg nihil was. Dat bleek ook te kloppen. De Plek baadde wel in een bijzondere grensenergie en had iets ongerepts. Tientallen watervogels hielden er de wacht.
Redelijk uitgeput van de natte, winderige tocht ging ik op zoek naar een tramhalte in de buurt, me onderhand wel afvragend waarom ik naar hier getrokken werd. Na wat zoekwerk bleek dat ik gebruik diende te maken van de veerdienst om in de buurt van de tram te komen. Dus wachtte ik rustig op de veerboot. En toen die zich draaide om naar de andere oever te varen, weg van de open zee, gebeurde er iets onverwachts en toch niet helemaal onbekend.
Ziel reikte zover als ze kon uit, was immens teleurgesteld en ik werd stomverbaasd overvallen door een diep, diep verlangen naar de Open Zee…
Een verlangen naar de Diepzee dat er volgens mij al was in mijn kindertijd. Als peuter, toen ik voor het eerst in dit leven de Zee zag, liep ik onbevreesd en ongeremd in Watermoeders armen en huilde sindsdien tranen met tuiten wanneer ik ergens in de buurt van een meer of vijver kwam waar ik niet in het water mocht…
Later, toen ik wat ouder was en begreep dat je niet zomaar overal kon zwemmen, werd mijn bed een boot. Avond na avond na avond viel ik als kind in slaap, spelend dat ik in een boot zat. Ik zorgde ook dat mijn bed verplaatst werd zodat enkel het hoofduiteinde tegen de muur stond, zo kon ik immers ook beter in ’t open water varen.
Ik begreep dat ik hierom naar deze plaats getrokken werd - naar de poort naar Open Zee - om me dit verlangen te her-inneren. Dus op de tram nam ik het besluit om de dag nadien een boottochtje te boeken.
En zo zat ik dan die volgende dag, als de oppertoerist, op een excursieboot in Oostende voor een kleine rondvaart. Nog voor de boot loskwam van de kade, begon het te stortregenen waardoor mijn medepassagiers naar binnen vluchtten en zo had ik het dek quasi voor mij alleen. Fijn weg gedoken in mijn regenponcho kon ik ongestoord mijn ogen sluiten en voelen…
Ik was vooral erg benieuwd naar de reactie van Ziel. Ik had eerder gevaren, maar de laatste keer was meer dan 20 jaar geleden.
De boot toerde eerst traagjes rond in de haven en ik genoot van wind en regen in mijn gezicht en ik voelde Ziel verrukt wakker worden, een beetje ongelovig misschien. En toen kwam het moment waarop ik wachtte, de boeg draaide zich richting ’t open water en de vaart kwam erin.
Meeuwen sjansten met Aalschovers langs het dek en dansten vlak boven onze hoofden.
De regen werd minder en de mensen kwamen in kleine troepjes terug aan dek. Filmen, foto’s maken, naast mij speelde een meisje de beroemde Titanic-scène na. Glimlachend sloeg ik haar gade terwijl ik mijn eigen hart sprongetjes voelde maken en naast mij stond Ziel met een vragende, hoopvolle blik. Een blik vol verwachting ook. Toe dan maar, knikte ik en ogenblikkelijk dook ze in het golvende water en buitelde alle kanten op.
Kijk dan!!! Ik ben een Zeemeermin, of nee! Een Dolfijn! Een Walvis!
En daar kliefde ze weer het water in terwijl ik overspoeld werd door een gevoel van heelheid. De deining van het water werd steeds beter voelbaar en ik sloot opnieuw mijn ogen, liet me wiegen.
Bijzonder wel, sprak hoofd, hoe je misselijk kan zijn van een enkele duw teveel op een schommel terwijl je moeiteloos op de golven danst.
Ik hoorde water klotsen tegen de flanken van het schip en beelden van vikingboten dansten voor mijn ogen. Diepe herkenning borrelde op. Het gevoel van uit de baai het open water tegemoet varen en Ziel die zich uitstrekt in de Wind, net als de zeilen. Wind in de haren, een verzuchten van loskomen van het de bedding van het Land, opgaan in die vrijheid. En tegelijkertijd de vreugde van het terug aanmeren in de baai en de vaste grond weer onder de voeten voelen.
Het liedje van de lichtjes van de Schelde, dat recent ook al op popte op een onverwachte plaats, klonk in mijn hoofd. Varen is ook thuiskomen, daar in de Waterwereld.
Ondertussen zat het tochtje er alweer bijna op en besefte ik dat ik Ziel ook weer diende op te vissen. Even twijfelde ik of ik haar niet pas later weer zou roepen, maar daarop zag ik haar weg zwemmen naar de diepten van de Zee. Dus ik riep haar bij me en beloofde haar meer van dat.
Traag, bijna pruilend, zonk ze terug in mij. Vandaag nog, verzekerde ik haar. En ik zwom terug de mensenzee in de winkelstraat en op de tram tegemoet.
Enkele uren later riep Zee. Luid.
Het waaide.
Het regende.
Er was niemand te bekennen in Zee en de strandredders verscholen zich in hun reddershuisje.
Bij de toegang van het strand klonk luide muziek van een evenement.
Ziel liet zich voelen… en het was beloofd.
Dus trok ik mijn badpak en strandjurkje aan,
Stopte een handdoek in een plastic tas en zigzagde tussen flink aangeklede mensen naar het strand waar ik mijn jurkje achterliet en in de golven liep.
Een Kraai hupte met me mee over het strand.
Ik verwelkomde het water en het beuken van de golven.
Spoel maar weg, al het gedoe van de mensenzee.
In mijn ooghoek zag ik drie verkleumde redders staan, nu voor hun huisje. Ik richtte mijn blik strak vooruit, de Zee in. Even geen mensen voor mij.
Toen ik diep genoeg was, achter de schuimbekkende rollende golven, liet ik me drijven.
Toe dan maar, zei ik tegen Ziel, ga dan maar.
En terwijl ik Ziel uit me voelde deinen, zag ik ze drijven.
Draden, Wieren, Zeezieldraden.
Overal rond mij, langs mij.
Ik voelde ze uit mijn voetzolen komen en plots had ik geen benen of voeten meer, maar enkel wieren.
Ergens diep in mij, klikte iets (terug?) op zijn plaats.
Ik nam het lichtgolvende magisch zeegroene wateropppervlak in me op en sloot mijn ogen. Als vanzelf deinde ik mee, geen golf die me overspoelde.
Een soort houterig opgerolde takken werden me getoond, ze leken in mij te zitten of bij mij te horen. Dan veranderden ze, ze ontrafelden zich, werden soepeler, minder houterig. Het was een traag verhaal… tot ik begreep wat ik zag.
De takken, dor en verdroogd, mijn Zeewaterbenen…
Telkens ik de afgelopen maanden de Zee had bezocht, heb ik ze – onwetend – gedrenkt en water gegeven.
Wakker gemaakt.
Soepel gemaakt.
Klaar gemaakt.
Opgebouwd naar dit moment.
Het moment waarop ze zich weer in hun volle glorie konden tonen.
Er werd me gevraagd om hele specifieke juwelen te dragen voor dit ”uitje”, beiden hier gekocht.
Een eenvoudige zwarte dradenketting met daaraan een witte hanger in de vorm van een walvisstaart. En een fijn wit armbandje met daarop een kleine skull.
Vanzelf raakte ik het armbandje en de hanger aan en wijdde ik me toe aan datgene wat de Zee neemt en aan datgene wat de Zee geeft. Mijn hoofd had sputterende vragen over hoe ik zoiets in godesnaam in de Wereld zou gaan zetten, maar mijn aandacht ging alweer naar mijn merkwaardige wiervoeten die geen grond leken te raken.
Daarop vielen ontelbare regendruppels in Zee en ik kon ze niet voelen omdat ik zelf in het water was. Omdat ik zelf een deel van het water was, genietend van het druppelspel.
Nu hoorde ik gejoel achter me, dat me uit mijn mijmeren haalde.
Twee andere dapperen hadden zich naar mijn voorbeeld ook in het water gewaagd.
Dat ik hier niet kon blijven en dat ik terug naar de mensen moest gaan, voelde ik.
Ik sputterde, maar de golven duwden me alvast zachtjes terug uit de Zee.
Maar hoe kon ik nu de wieren weer bij me nemen, hoe bracht ik Zeezieldraden dan goed en veilig aan Land? Vragend voelde ik naar Ziel.
En in 1 beweging viel ze als een netmantel van zilver flitsende vissen over me heen.
Ik zag de Zeezieldraden in heldere kleuren, ze vermengden zich met mijn mensenharen.
Zeeziel tooide mij terwijl ik steeds verder naar het droge Land toe liep.
Een hevige golf zoog me eventjes terug,
Nog meer flitsende viswezens kwamen met me mee.
Eens helemaal uit het water, zonken de draden diep in mijn veld en de vissen zwommen nu onder mijn huid.
Ik heb me doorheen de jaren vaak afgevraagd of ik niet aan Zee diende te wonen.
Maar nu was de Zee weer in de Landvrouw komen wonen.